Blog

Als je vader of moeder transgender is

Wat doet het met je als je vader of moeder degene is die in transitie gaat? Er is in Nederland vrijwel geen materiaal voor kinderen of volwassenen die een transgender ouder hebben. En dat terwijl het heel ingrijpend is.

Vragen als: krijg ik nu twee moeders of mag ik papa blijven zeggen? Of: mijn vader heeft in haar jeugd nooit een meisje kunnen zijn. Mag ik het dan nu wel? Of: eigenlijk schaam ik me voor mijn vader, maar dat durf ik niet hardop te zeggen. Hebben anderen dat ook?

Monica vertelt hoe het was toen haar vader in transitie ging. Zij zelf was toen 17. Monica is nu vrijwilliger bij Colage.org, een organisatie voor kinderen in regenbooggezinnen. Vanuit haar eigen ervaringen en die van heel veel andere kinderen van verschillende leeftijden schreef zij een resource guide voor mensen met een transgender ouder.

Foto’s van vroeger

Binnenkort zijn we twintig jaar getrouwd. Wat een tijd alweer. Ik zie anderen zo’n berichtje op social media zetten met een foto van toen en een foto van nu naast elkaar. Leuk: die jonge koppies van toen naast die herkenbaar ouder geworden trekken van nu. Zo’n bericht ga ik niet plaatsen. Want de foto’s van toen getuigen van een ander leven, voordat lief als vrouw ging leven. Ja, het trouwalbum is er nog, ergens in een doos in de kast. Ooit heb ik een trouwfoto als bron gebruikt om een linoleumsnede te maken. Die lino is de enige ‘foto’ van onze bruiloft waar lief naar kan kijken zonder kramp. Want op die zwart-witte print herken je haar niet als man.

Als ik naar de oude foto’s kijk, glimlach ik om hoe jong we eruit zagen, om de dromen die we toen hadden. De fotograaf legt vast hoe we de taart aansnijden, terwijl op de achtergrond nog net zichtbaar de kinderen zich aan de fontein proberen op te hijsen. De peuterdochter van mijn vriendin bewaakt trots het ringendoosje, terwijl de predikant vergeefs de hand uitstrekt. Een oude tante heeft heel veel moeite gedaan om er nog bij te zijn, hoewel het reizen haar al zwaar viel. Ze staat nog op de groepsfoto.

Wat gebeurt er dan als jij die foto’s van vroeger bekijkt?, vraag ik haar.

Als lief naar de foto’s kijkt, ziet ze dat het niet klopt. Voelt ze weer het schuren en strijden om toch te passen in de rol die als een verkeerd genaaid pak aan alle kanten trekt. Voelt ze weer de zware deken die er in die jaren over haar heen lag, die haar belemmerde om te ademen, om licht te zien. Als ze lang kijkt, zegt ze, gaat ze twijfelen of haar huidige zelf wel realiteit is. Of het niet allemaal alsnog een sprookje blijkt. Straks wordt ze misschien wel wakker en dan blijkt dat ze weer terug moet naar de grijze pakken.

Ik sla het fotoalbum weer dicht en knuffel mijn lief. Met spijt zoek ik naar een recente foto van ons samen om te delen op social media. Onze geschiedenis heeft geen beelden meer. Maar we zijn nog altijd blij met elkaar.

Zie je mij nu als vrouw?

Drie weken nadat het grote woord eruit is, zitten we tegenover elkaar aan tafel. Het is na het eten, de tafel is afgeruimd; het gesprek gaat al wekenlang nergens anders over dan over de grote veranderingen die eraan komen, over hoe lief haar verleden ziet, of ze echt transgender is.

En ik zie dat er iets veranderd is in haar gezicht. Het zal nog drie jaar duren voordat de hormonen haar trekken gaan verzachten. Maar toch zie ik dat haar uitstraling nu al zachter is geworden. Iets van spanning is er al verdwenen: de krampachtigheid waarmee ze jaren heeft geprobeerd om te passen in het plaatje ‘man’. Ja, deze weg is goed voor haar. Ik knik naar de persoon die onzichtbaar aan het ontluiken is. Wat het voor mij ook zal worden, dit is de weg die zij moet gaan.

‘Blijf je bij me?’ Haar grootste angst is dat ze mij kwijt gaat raken. Ik zou haar zo graag geruststellen. Maar hoe kan ik weten welk effect de hormonen op haar zullen hebben? En wat dat voor mij betekent? Hoe kan ik weten of ik dat nieuwe lijf dat ze straks krijgt, nog kan beminnen? Of haar karakter nog blijft zoals ik nu van haar houd?

‘Vandaag blijf ik bij je’, zeg ik. ‘En morgen zal ik ook van je houden. Maar verder kan ik niet kijken. Ik kan alleen beloven dat ik je eerlijk zal vertellen wat deze transitie met mij doet.’

‘Zie jij mij eigenlijk als vrouw?’, vraagt lief. Ook al zo’n onmogelijke vraag. Ze is zeventien jaar de man van mijn dromen geweest. Hoe kan ik haar nu zien als vrouw? Ik weet wat er onder die rok en blouse zit. Ik weet hoe ze ervoor zorgt dat haar beha echt gevuld lijkt. Ik ken de verhalen die ze eindeloos voor zichzelf aan het vertellen is, over toen ze tien was en in de kledingkast van haar moeder dook. Over toen ze twaalf was en bang was om in een spiegel te kijken op school omdat ze vreesde dat de andere kinderen daarin het meisje zouden zien dat ze zo graag wilde zijn.

Ik zie haar onzekerheid, haar behoefte aan erkenning en bevestiging. De komende jaren is het mijn taak om haar steun in de rug te zijn, haar onzekerheid op te vangen en haar te bevestigen dat ze mag zijn wie ze is. Maar waar ligt de grens tussen haar bevestiging geven en mezelf ontrouw worden? ‘Nee, ik kan nog niet zeggen dat ik je als vrouw zie,’ vertel ik haar. ‘Je bent vooral jij, de unieke persoon die ik liefheb en met wie ik al mijn hele volwassen leven samen ben.’ Haar gezicht betrekt. Het is niet het antwoord dat ze had willen horen. ‘Je bent in ieder geval mislukt als man,’ zeg ik er achteraan. Daarvan klaart haar gezicht op. Dat klinkt als een goed begin.

Deze relatie is er niet alleen voor haar. Het doel in mijn leven is niet om mijn trans vrouw te steunen door haar transitie heen en de rest van haar leven. Onze relatie is altijd een relatie geweest die voor ons beiden goed was. En dat wil ik zo houden. Uiteindelijk moet er weer een balans komen, waarin zij voor mij net zo belangrijk is als ik voor haar. O ja en kunnen we afspreken dat we per dag maximaal een uur over transgenderkwesties praten? Ik raak uitgeput van iedere dag de hele dag met dit ene onderwerp bezig zijn. Heb af en toe een time out nodig. En in mijn leven gebeurt ook nog wel wat anders.

Uit de kast – in de kast

Ik sta voor een cursusgroep en vertel dat ik getrouwd ben. Zo te zien vindt iedereen het vanzelfsprekend dat ik een man heb. Maar ik heb geen man, ik ben samen met een vrouw. Ik negeer het stemmetje in mijn achterhoofd dat fluistert ‘je bent niet eerlijk, dit is maar de halve waarheid’. Ik hoef niet aan iedereen in iedere situatie te vertellen dat ik getrouwd ben met een vrouw, fluister ik terug. Wie weet of de cursisten mij er niet ineens anders door gaan zien?

Dus zo voelt het om in de kast zitten. Dit is wennen voor mij als hetero. Wanneer vertel je het wel en wanneer vertel je het niet? Hoeveel vertel je? Voel je je vrij om het te vertellen? In welke situaties? En welk moment kies je in nieuwe contacten om te vertellen over de achtergrond van je relatie? Uit de kast komen is niet iets van een moment. Het kost me al jaren om uit te vinden waar ik zelf sta. Uit de kast komen is iedere keer weer verrast zijn als mensen iets blijken aangenomen te hebben dat niet klopt.

Andersom gebeurt het ook. Mijn lief en ik zingen samen op een lesbisch koor. Een koorgenoot met wie ik in de pauze in gesprek raak, vraagt wat ik van de lesbische scene in onze woonplaats vind. Helaas, keer op keer moet ik zeggen dat ik geen idee heb. “Je weet wel weinig over de lesbische scene, niet?”, constateert mijn gespreksgenoot. Ik voel me betrapt. Mislukt als lesbo: een hetero spionne in een lesbische omgeving. Ik geef toe dat ik niet lesbisch ben en daarom niet thuis ben in de lesbische verenigingen en activiteiten. Mijn gesprekspartner draait verbaasd het hoofd naar mijn vrouw, die aan de andere kant van onze repetitieruimte gezellig staat te kletsen. Ik zie haar denken: niet lesbisch? Maar je bent hier toch met je vrouw? Wat vertel ik nu aan mijn gesprekspartner? Hoe vertel ik dat ik per ongeluk in een lesbische relatie terecht gekomen ben? Dat mijn partner uit de kast gekomen is als lesbische? Ik wil mijn vrouw niet outen als transvrouw, want het is aan haar om te bepalen aan wie zij vertelt over haar geschiedenis. Maar dat houdt in dat ik aan mensen die ons samen zien niet kan vertellen dat ik hetero ben.

Als partner van een transgender zit je dubbel in de kast. Deze term las ik voor het eerst bij Helen Boyd, en klopt zo precies bij de nieuwe dilemma’s die ik van tijd tot tijd tegenkom. Wat ik ook zeg of nalaat te zeggen, het is altijd maar de halve waarheid. Ik schipper tussen loyaal zijn aan mijn geliefde die al vaak genoeg moet kiezen tussen onopgemerkt vrouw zijn of haar achtergrond bekend maken, en in de kast zitten als heterovrouw omdat iedereen mij voor een lesbische vrouw aanziet. Of trouw zijn aan mezelf en vertellen dat ik hetero ben, maar dan verhul ik een deel van mijn verhaal of moet ik mijn geliefde outen als transvrouw. En dat blijft de rest van mijn leven zo. Nu mijn geliefde eindelijk zichzelf is, zit ik dubbel in de kast.

De prinses op het witte paard

Nu mijn man mijn vrouw wordt, ben ik niet langer de vrouw in onze relatie. Ik ben niet langer de sterke vrouw naast een man, niet een klein vrouwtje naast een man. Ik ben niet langer de enige vrouw in deze relatie. Wat is mijn rol nu? Wat betekent dat voor wie ik ben? In de diepste laag van mijn onderbewuste zit er een soort rustige zekerheid dat alles klopt zolang je een man aan je zijde hebt. En al heeft de praktijk de afgelopen jaren heel anders gewerkt, nu die prins op het witte paard mij in de steek laat, voel ik me ontheemd.

Ja, natuurlijk ken ik sprookjes en weet ik dat de realiteit daar mijlenver van af staat. Ik dacht dat ik daar wel vrij mee omging, mijn eigen keuzes maakte. Was ik in onze relatie niet al jaren de kostwinner? Was mijn lief niet al jaren aan het tobben over zijn leven en ik zijn steun en toeverlaat? Ik was degene die zorgde voor stabiliteit en rust, terwijl mijn lief probeerde om vrede te sluiten met een leven waarin hij alsmaar niet leek te passen. Van baantje naar baantje hoppend, ongelukkig, lukte het hem niet om een werkomgeving te vinden waarin hij zichzelf kon ontplooien. (Hoe kan het ook als je je al niet kunt ontplooien in je gewone zijn? Maar ja, dat wisten we toen nog niet.)

Maar ook al is mijn geliefde nooit kostwinner geweest, nooit degene die mij beschermde tegen de boze buitenwereld, ineens voel ik me naakt, nu mijn prins een prinses op het witte paard blijkt te zijn. Blijkbaar gaf het feit dat ik een man had mij een gevoel van veiligheid en geborgenheid. Nee, dat ligt niet aan haar. Dat ligt zelfs niet aan mij. Dat zijn de oude patronen die de cultuur aan ons beiden heeft geleerd.

Er is geen betere manier om die patronen te leren kennen en ontdekken die zo diep in je begraven liggen dat je van het bestaan niet afwist. Er is geen betere spiegel voor de verwachtingen die ik had van mezelf, van mijn relatie, van hoe ik in het leven sta. Als ik ooit een kans krijg om mijzelf te ontwikkelen los van mijn vrouw-zijn, dan is het nu.

Maar het voelt wel eng.

De klusjesman

‘Ik wil een andere indeling in de tuin’, zeg ik tegen lief. Ze kijkt me stoïcijns aan. Ja, prima. Wat let je? ‘Nou ja, ik wil dat jij opnieuw de tegels legt.’ O dat. Dat gaat ze dus niet doen. Dat deed ze vroeger wel, toen ze nog probeerde man te zijn. Maar vandaag weet ze beter. Vandaag weigert ze de mannenklusjes op zich te nemen die ik haar heb toebedacht. Help. Wat nu?

Deze transitie daagt me wel uit om op allerlei terreinen mijn grenzen te verleggen. Ik heb altijd gedacht dat ik de hele wereld aan kon. Alles aanpakken wat er nodig was, en aan mijn lief overlaten wat ik niet kan. Lees: de mannenklusjes. Nee, ik ben heus geëmancipeerd. Maar een boormachine vasthouden kan ik gewoon niet. Mijn vader vond dat hij klaar was nadat hij het aan mijn broers had geleerd. Ik heb het geprobeerd: een boekenrekje opgehangen op mijn studentenkamer. De volgende ochtend schrok ik wakker toen het met boeken en al van de muur af kwam. Hoe doen andere vrouwen dat, vrouwen die geen man tot hun beschikking hebben? ‘Ik heb het mezelf geleerd’, zegt een lesbische buurvrouw. ‘Ik heb een aardige buurman’, zegt een vriendin. ‘Daar huur ik een mannetje voor in’, zegt mijn zus. Natuurlijk: een ‘mannetje’.

Het is een hete dag in augustus. Een sterke jonge man – via internet gevonden – is in onze tuin aan het zwoegen, terwijl ik achter mijn bureau zit en mijn lief achter het hare. Ik probeer het normaal te vinden: hij krijgt hiervoor betaald. Het voelt alsof ik aan slavernij meewerk. De jongeman heeft zijn shirt uitgetrokken. Ik probeer niet te verlekkerd te kijken naar zijn ontblote bovenlijf. Als ik hem wat te drinken aanbied om even uit te rusten van de zon en de hitte, ziet hij lief en mij beiden aan. ‘Hoe kijken ze daar eigenlijk op je werk tegenaan?’, vraagt hij, ‘tegen lesbische stellen?’ Huh? O ja, hij ziet ons samen als lesbisch stel. Daar had ik even niet aan gedacht.

Vrouw 1

‘Zeg, waarom heb je me dit nooit eerder verteld?’, roept lief opgetogen. ‘He, wat?’ Ik kijk op uit de badkamer terwijl mijn lief in de slaapkamer voor de spiegel staat. ‘Waarom wist ik niet dat maillots zo fijn zitten? Dat heb je me nooit verteld.’ Lief draagt een nieuwe maillot onder haar favoriete spijkerrokje. Wanneer heeft ze die eigenlijk gekocht?

‘Een maillot fijn?’ Ik denk aan de groene maillot die ik als kleuter droeg. De wol prikte en voor de zoveelste keer had ik een gat in de knie gevallen en ik voorzag hoe mijn moeder boos zou zijn. Op de kleuterschool plakte ik van rood papier een knie op het gat. ‘Maar maillots zijn helemaal niet fijn. Ze zijn altijd te klein en dan trekt het kruis tussen je benen. Noodzakelijk kwaad totdat je aan de panty mag.’

Ineens valt het me in. Lief mist het collectief trauma dat geboren vrouwen hebben rond de maillot. Zij heeft ‘maillot dragen’ overgeslagen omdat ze als kleuter geen meisjeskleren gedragen heeft. Ze is als zij-instromer ingestapt in ‘panty dragen’ wat ik pas mocht nadat ik het had afgeleerd om gaten in mijn knie te vallen. Zoals zij meer vrouwendingen in een andere volgorde leert dan geboren vrouwen.

‘Jij hebt ‘Vrouw 1’ gemist’, leg ik haar uit. In ‘Vrouw 1’ leert een kleuter de basisbeginselen van vrouwenkleren dragen. Dat je een rok draagt en leert dat niemand onder je rok mag kijken (een uitdaging als je graag in bomen klimt). Dat je moeder je haar in paardestaarten of vlechtjes doet en dat je de elastiekjes (ik droeg bolletjes in mijn staartjes) niet verliest. Pas als je Vrouw 1 goed beheerst, mag je door naar Vrouw 2. Daar horen panty’s bij en misschien schoenen met een klein hakje. Zelf staarten en vlechtjes maken, maar nog niet hoe je zelf je haar kunt opsteken, dat begint pas in Vrouw 3. Net als make-up goed gebruiken. En wat het verschil is tussen make-up voor het uitgaan en make-up overdag dat leer je in Vrouw 4.

Een van mijn taken als partner is het om mijn geliefde die subtiele ervaring bij te brengen die je als cisvrouw na jarenlange training hebt geleerd. Een transvrouw heeft de pubervriendinnen gemist die haar ronduit zeggen dat ze met dat rokje en hoge hakken die prima konden tijdens het uitgaan, nu op het werk voor gek loopt. Nu balanceer ik tussen haar bijbrengen wat kan en wat niet kan, wat staat en wat niet staat, en haar de vrijheid gunnen om haar eigen stijl te ontdekken.

En ik ben de maillots weer gaan waarderen. Voetloze maillots dan bij voorkeur, want die gaan nooit trekken in het kruis.

Mijn vrouw

‘Waarom spreek jij steeds over ‘mijn partner’? Jullie zijn toch getrouwd?’ Ik knik. ‘Ik heb altijd gedacht dat lesbische vrouwen er trots op zijn dat ze ‘mijn vrouw’ kunnen zeggen.’
Tijdens de vakantie hebben we nieuwe mensen leren kennen. Zij weten niet van het verleden van mijn lief. Ik haal diep adem. Ja, als ik een trotse lesbische zou zijn, zou ik misschien over mijn vrouw spreken. Maar ik ben maar een gewone heterovrouw die zichzelf tot haar verrassing terugvindt in een lesbische relatie. Ik moet er nog aan wennen dat ik mijn man kwijt ben. Laat staan dat ik het normaal kan vinden dat ik nu over mijn vrouw mag spreken.

Na de zomer zit ik bij de kapper. Terwijl ze mijn haar onderhanden heeft, babbelt ze over onschuldige onderwerpen zoals kappers dat doen.
‘Dit is het moment’, denk ik, ‘ik ga proberen of het me lukt.’
De kapster heeft het over haar vakantie op Kreta. Als ze mij vraagt of ik ook met vakantie ben geweest, vertel ik haar: ‘Ik ben met mijn vrouw op vakantie geweest naar Frankrijk.’ Het klinkt in mijn oren net iets te nadrukkelijk, niet zo natuurlijk als ik zou willen. Ik wacht of er gedreun uit de grond opkomt, maar nee. Het plafond van de zaak komt evenmin in brokstukken naar beneden vallen. De kapster pakt met haar kam een nieuwe lok om te knippen. ‘Hebben jullie goed weer gehad?’, babbelt ze verder. Alleen in mij speelt zich de aardbeving af, om mij heen gaat alles door alsof er niets veranderd is.

Een jaar later loop ik bij een concert een oud-collega tegen het lijf. Het is lang geleden dat we elkaar gezien en gesproken hebben. Terwijl we een praatje maken, staat mijn lief naast me. ‘Heb je mijn vrouw al eerder ontmoet?’, vraag ik quasi nonchalant aan de oud-collega. Ik zie haar ogen knipperen, haar hersens kraken. Ooit deelden we als collega’s een kamer. Ze vraagt zich nu af of ze altijd onterecht heeft gedacht dat ik met een man samen was. ‘Nee’, zegt ze na een aarzeling en steekt haar hand uit. Ze vraagt niet verder. Ik voel een binnenpretje opkomen. Het heeft wel wat: andere mensen ontregelen.

Nieuwe naam

Één keer vergis ik me in haar nieuwe naam. We zijn op vakantie en fietsen door een vreemde stad. Een onoverzichtelijk kruispunt met druk verkeer dat van verschillende kanten tegelijk oprukt. Lief fietst voorop, zoals gewoonlijk. En ik zie uit een straatje schuin rechts voor een klein bedrijfsbusje op haar toerijden. In een impuls schreeuw ik naar haar met haar oude naam: ‘Pas op!’ In het diepst van mijn angst zit nog niet haar nieuwe naam. Het diepst van mijn gevoel kent mijn geliefde nog bij haar oude naam.

Een half jaar eerder komt ze terug van haar eerste gesprek bij een psycholoog die haar een stukje gaat begeleiden. ‘Ze vroeg me hoe ik heette. En toen we afscheid namen, zei ze ‘dag Miran’.’ Lief glundert als ze het vertelt. Ik voel een steek. Ik zou degene moeten zijn die haar zo noemt, maar ik kan het nog niet.

‘Hoe zullen we je vanaf nu noemen?’ vragen de buren. ‘Maakt niet uit. Neem de tijd om te wennen’, zegt mijn lief. ‘Nou dan gebruiken we je nieuwe naam’, heel pragmatisch. Mijn lief vertelt het me als ik thuis kom. ‘Maar-’ stribbelt het in me. Haar oude naam is verbonden met de man die ik liefhad. Zo vaak heb ik haar oude naam uitgesproken, geroepen, gefluisterd, geplaagd, om raad gevraagd, trots uitgesproken toen ik haar mijn trouwbelofte gaf. Die naam niet meer gebruiken is afscheid nemen van een verleden waarin ik gelukkig was. Haar nieuwe naam gebruiken voelt alsof ik verraad pleeg aan mijn liefde.

Een maand lang vermijd ik alle namen. Dus roep ik ‘Hé, het eten is klaar.’ En vraag: ‘Liefste, doe jij vandaag de boodschappen?’ Dan, na een maand, besluit ik dat ik het moet gaan doen: hoe vervreemdend ook, ik ga haar aanspreken bij haar nieuwe naam. En het zal vreemd voelen, maar iedere keer als ik haar bij haar nieuwe naam noem zal er een nieuwe verbinding in mijn brein ontstaan tussen de nieuwe naam en de liefde die ik voel. Net zo lang totdat de nieuwe naam vertrouwd is geworden. Net zo lang tot haar oude naam vreemd is geworden, als iets uit een ander leven.

Als we het kruispunt over zijn, stoppen we even langs de kant van de weg. Adem halen. Opgelucht omdat we veilig zijn. En we kijken elkaar aan. ‘Je gebruikte mijn oude naam.’ ‘Ik noemde je oude naam’, zeggen we bijna tegelijkertijd. Ik zie begrip bij haar. ‘Dat gebeurt je bijna nooit,’ zegt ze. ‘Het kwam van heel diep van binnen’, zeg ik verontschuldigend. Het is niet de laatste keer geweest. Maar in de loop van de jaren is haar nieuwe naam is verbonden geraakt met mijn liefde, met alles wat we samen delen, zelfs met het verleden.

Flirten

Het is zomervakantie, de eerste sinds mijn lief als vrouw door het leven gaat. We stappen samen op de fiets, tentje achterop, zoals we iedere zomer doen. Op naar Frankrijk. Ik duw op de trappers en probeer vooruit te komen. Argh, wat is dat zwaar. ‘Wat trap je toch moeilijk?’, vraagt lief. Ja, ik weet het. Ik heb geprobeerd of ik meer gewicht achterop kan dragen. Want straks, als lief aan de hormonen gaat, zal ze niet meer zoals altijd de zwaarste bepakking van ons tweeën dragen. Ze zal aan kracht verliezen zodra ze geen testosteron meer heeft. ‘Maar dat is nu toch nog geen probleem?’, merkt ze op. En hop, daar wisselt ze de tent die bovenop mijn bagagedrager ligt met de stokken en het grondzeil die op haar bagagedrager liggen. Dat trapt lichter. Maar ik voel me falen.

We hebben Autun gehaald. Hier is een camping langs een klein riviertje, we zijn er een paar jaar geleden ook geweest. Het is een warme dag en we zijn moe van de tocht. Met de tong op onze schoenen zetten we de fietsen met bepakking in het rek en lopen de receptie binnen: na het felle zonlicht buiten kost het even tijd voordat we iets zien in de donkere ruimte. Planken met kleine voorraden etenswaren aan de wand tegenover de deur. Een tafeltje met een paar stoeltjes en een gokkast links. En rechts een luik met een soort balie. Een man spreekt ons aan.

In mijn beste Frans vraag ik: ‘Avez-vous une place pour nous et notre tente?’ De man strekt meteen wijd zijn arm uit: ‘Mais biensur, mesdames, pour vous altijd’, zegt hij op net iets te joviale toon terwijl hij licht zijn hoofd buigt. Hij gooit de deur van de receptie open, springt op zijn fietsje en wenkt ons om hem te volgen tot hij stopt bij een mooi grasveldje tussen de bomen. ‘Is dit iets dat de dames kan bekoren?’ Wij knikken maar. Met nog meer egards vertrekt hij weer.

Toen we nog als man en vrouw reisden, viel een dergelijk welkom ons niet ten deel. ‘Dit is dus flirten’, zeg ik tegen mijn lief. Lief kijkt verbaasd op. ‘Hoe bedoel je?’